dinsdag 27 november 2007

Coördinatievermogen in tennis

Onder coördinatie verstaan we de samenwerking tussen het Centraal Zenuwstelsel (CZS) en de skeletspieren bij een willekeurige beweging.
Het coördinatie vermogen wordt onder meer bepaald door het samenspel tussen agonisten en antagonisten. Hier bedoelen we mee dat tijdens een beweging spieren aanspannen (agonisten) en spieren ontspannen (antagonisten). Voorbeeld: Als je een buiging maakt in je elleboog dan spant de biceps aan en ontspant de triceps.

Het coördinatief vermogen is gebaseerd op het algemeen motorisch bewegen dat men op zeer jonge leeftijd moet aanleren. Het is gebaseerd op:
- het motorisch leervermogen;
- het motorisch stuurvermogen;
- het motorisch aanpassing- en correctievermogen.

Deze vermogens houden achtereenvolgens in:
De mate waarin je bewegingsvaardigheden kunt leren, ze binnen het lichaam kunt verwerken en ze kunt corrigeren en aanpassen aan diverse omstandigheden om tot een optimaal bewegingspatroon te komen. Door op jonge leeftijd veel te oefenen en te trainen met een veelzijdige bewegingsscholing doe je veel ervaring op.

Er bestaan zogenaamde deelgebieden van het coördinatievermogen waarop je, om een optimale ontwikkeling te bereiken, veel moet oefenen. Het gaat om:
- Ruimte- en oriëntatie vermogen. Hoe het lichaam in tijd en ruimte
of materiaal t.o.v. de sporter beweegt.
- Kinesthetisch differentiatie vermogen. Het vermogen via gevoel
en informatie van receptoren (plaats in een zenuweind waar prikkels
worden opgevangen) in de spieren, pezen, banden en gewrichten
het lichaam in te laten spelen op factoren van buitenaf.
- Reactievermogen. Het vermogen snel en doelmatig bewegingen
uit te voeren op basis van signalen als gevoel en gezichts- en gehoorvermogen.
- Ritmisch vermogen. Het lichaam moet een van buitenaf
bepaald ritme oppakken, motorisch verwerken en
koppelen aan ritmische sportbewegingen.
- Balanceervermogen. Het vermogen het lichaam in evenwicht
te houden en dit na beweging te herstellen.
- Motorisch differentiatievermogen. Het vermogen subtiele bewegingen
af te stemmen op afzonderlijke bewegingsfasen en lichaamsbewegingen
die in nauwkeurigheid, economie en harmonie
van de bewegingen tot uitdrukking komen.
- Koppelingsvermogen. Het vermogen uit afzonderlijke bewegingen,
elementen en specifieke bewegingsfasen een keten te vormen
die als vloeiend bewegingsprogramma zichtbaar wordt.
- Schakelvermogen. Het vermogen bij situatieveranderingen de
bewegingen aan te passen aan de nieuwe omstandigheden.

Algemeen gesteld zijn coördinatie vermogens nodig om situaties te beheersen, die snel en doelgericht handelen vereisen.
Hoe hoger het niveau van het coördinatievermogen, des te sneller en effectiever nieuwe moeilijke bewegingen aangeleerd kunnen worden.
De bij een sterk ontwikkeld coördinatievermogen hoge bewegingseconomie maakt het mogelijk om dezelfde bewegingen met een geringere hoeveelheid spierkracht uit te voeren, hierdoor kan energie worden bespaard.

De kenmerken van een goede bewegingscoördinatie zijn:
-precisie van bewegen;
-economie van de beweging;
-vloeiende loop van de beweging;
-elasticiteit van de beweging;
-regulatie van de spanning;
-isolatie van de beweging;
-aanpassing van de beweging.


Zonder de conditionele factoren kracht, snelheid, uithoudingsvermogen en lenigheid zijn de coördinatieve vermogens niet denkbaar. De coördinatieve vermogens worden daarom bij de sportprestatie slechts in gezamenlijke arbeid met de conditionele factoren werkzaam.
Andersom zijn de coördinatieve vermogens voor de ontwikkeling van de conditionele factoren onmisbaar, omdat zij het verwerven van deze conditionele vaardigheden mogelijk maken.
Zo is bijvoorbeeld een bepaald krachtniveau nodig om een snelle wendbeweging mogelijk te maken en is het uithoudingsvermogen een noodzakelijk bestanddeel van het coördinatie vermogen omdat een vroege vermoeidheid leidt tot een afname aan bewegingsprecisie.

Techniek en coördinatie zijn voor een sporter de belangrijke schakels en de meest doorslaggevende prestatiebepalende factoren. Coördinatie en techniek zijn belangrijker dan de conditionele vaardigheden kracht, snelheid, uithoudingsvermogen en lenigheid. Je kunt stellen dat als je geen coördinatie hebt, je geen optimale techniek van een sport kan uitvoeren, met andere woorden: coördinatie is een voorwaarde voor een goede techniek.
Stelling: ‘Geen coördinatie, geen techniek. Geen techniek, geen prestatie.’
Je kan nog zoveel kracht, uithoudingsvermogen, snelheid of lenigheid bezitten, maar als de musculatuur niet op het juiste moment wordt aangestuurd, blijft de prestatie achterwege.

Een conditie trainer houdt zich bezig met de conditionele factoren en daarnaast ook met het coördinatievermogen. Sommigen vragen zich af waarom de conditietrainer ook het coördinatievermogen traint. Ik hoop dat het bovenstaande stuk dit heeft duidelijk gemaakt.
Het coördinatie vermogen is dus een voorwaarde voor een goede techniek, daarnaast is het ontwikkelen van de conditionele vaardigheden gestoeld op het coördinatievermogen.


Ook in het tennis is het coördinatievermogen enorm belangrijk. Coördinatieoefeningen zonder racket vormen een ontzettend belangrijke basis voor de tennisvaardigheden. Of anders gezegd: een kind dat regelmatig op coördinatie traint, zal beter en sneller de tennisslagen onder de knie krijgen. Dit coördinatievermogen moet men op zeer jonge leeftijd met een scala aan veelzijdige bewegingspatronen ondergaan. Heel veel oefenvormen worden spelenderwijs aangeboden. De jeugdige sporters maken zich onbewust allerlei coördinatieve vermogens eigen.
Wel moet je als conditietrainer altijd de sportspecifieke eisen van de sport in acht houden. Je biedt oefenvormen aan welke een voorwaarde zijn voor het tennis.
Dit kunnen oefeningen zijn waarbij het snel reageren belangrijk is, of waarbij deelnemers snel moeten aanzetten en afremmen, wenden, keren en draaien. Daarnaast is een goede oog-hand coördinatie erg belangrijk in tennis.

Oog-hand coördinatie


Tijdens de conditietrainingen worden de conditionele factoren getraind in combinatie met het coördinatievermogen, waarbij op jonge leeftijd (ca. 8 t/m 12 jaar) het coördinatievermogen de belangrijkste factor is, en naarmate de sporters ouder worden (pubertijd, adolescentie) de conditionele factoren steeds belangrijker worden.

De volgende keer publiceer ik aan de hand van een aantal filmpjes allerlei oefenvormen welke tijdens de conditietrainingen van tennissers aan bod komen.

maandag 5 november 2007

Lenigheid in tennis

Lenigheid is het vermogen en de eigenschap om bewegingen met grote bewegingsamplitude (bewegingsuitslag) zelf of met invloed van uitwendige krachten uit te voeren.
Bij uitwendige krachten kun je denken aan een trainingspartner of elastieken.

Soorten lenigheid
Men maakt een onderscheid tussen algemene en specifieke, actieve en passieve lenigheid.

Algemene lenigheid:
Beweeglijkheid in en van de belangrijkste gewrichten
(heup, schouder, wervelkolom).

Specifieke lenigheid:
Heeft betrekking op een specifieke bewegingsuitslag in een bepaald gewricht voor bepaalde sporten, bv. het heupgewricht van een hordeloper of de wervelkolom van een turnster.

Actieve lenigheid:
Lenigheid die tot stand komt door contractie (beweging) van de
agonisten en ontspanning van de antagonisten.
Agonist = spier die de beweging uitvoert.
Antagonist = spier die een tegengestelde beweging van de agonist uitvoert.
Voorbeeld: buigen van de arm; agonist is de biceps, antagonist is de triceps.

Passieve lenigheid:
De amplitude (bewegingsuitslag) is het resultaat van een uitwendige inwerkende kracht.
De passieve lenigheid is altijd groter dan de actieve lenigheid.


Actieve lenigheid (bovenste plaatje) en Passieve lenigheid (onderste plaatje).





Lenigheid is geen vast bezit, het moet verworven en onderhouden worden voor de betreffende sport die men beoefend. Gebeurt dit niet, dan zal de lenigheid verminderen waarbij tevens de bewegingsvaardigheid zal gaan afnemen.

Een goed ontwikkelde algemene lenigheid is voor alle sportdisciplines
een basisvoorwaarde:
• Bewegingen kunnen krachtiger, sneller en lichter worden uitgevoerd;
• Verhogen van de psychische belastbaarheid;
• Verhoogde tolerantie voor sportspecifieke bewegingstechnieken;
• Verkorte en niet soepele spieren hebben een geringere kracht;
• Verlagen van het blessurerisico.

De gewrichtssouplesse (de structuur van het gewricht) en het rekkingsvermogen (de spieren, pezen, banden en kapsels) dienen als componenten van de lenigheid. Zij bepalen namelijk iemands lenigheid.
Met name de musculatuur (spieren) ten aanzien van het ontspanningsvermogen en de elasticiteitsverhoging is zeer goed trainbaar.

Banden
Binnen de training van lenigheid onderscheiden we losmakende oefeningen en lenigmakende oefeningen.

Losmakende oefeningen zijn oefeningen waarbij, op basis van de bereikte amplitude in de gewrichten, de lenigheid wordt onderhouden. Deze oefeningen gebeuren in en tijdens de warming-up. Het lichaam creëert door allerlei zwaai en draai oefeningen de voorwaarden om optimaal te kunnen worden belast.

Lenigmakende oefeningen zijn oefeningen waarbij de amplitude in een gewricht vergroot zal worden. Dit zijn oefeningen om puur de lenigheid te trainen. Dit is binnen de training een apart trainingsdeel, meestal direct getraind na de warming-up.
Dit gebeurt alleen dan wanneer er door de sport specifieke eisen gesteld worden aan de lenigheid en alleen bij volledig belastbare en getrainde sporters.

In tennis is met name de algemene, actieve lenigheid van belang. Tennis stelt geen specifieke eisen aan de lenigheid zoals we die tegenkomen in bv. turnen of de atletiek. De lenigheid in tennis wordt verworven in de kinderjaren en moet daarna onderhouden worden in functie van de sport. Dit doet men door het uitvoeren van losmakende oefeningen tijdens de warming-up.
Gebruik hierbij veel dynamische oefenstof, het liefst in voortbeweging.
Gebruik alleen lenigmakende oefeningen na de warming-up als blijkt dat de musculatuur functioneel te kort is en dat dit beperking geeft in een bepaald bewegingspatroon of bewegingsuitvoering van de sport.